Geurhinder in de praktijk wel eens groter dan vergunning toestaat
Diverse Friese bedrijven hebben in het recente verleden een vergunning verkregen met voorschriften dat het bedrijf geen of weinig geurhinder mocht veroorzaken. De praktijk valt wel eens tegen en dan kan blijken dat er bij het uitoefenen van de vergunde bedrijfsactiviteiten zoals mestverwerking of mestvergisting in werkelijkheid meer geurhinder voor omwonenden is dan volgens de vergunning toegestaan. Dat komt doordat niet alle bedrijfsprocessen gesloten zijn, sommige geurbronnen over het hoofd waren gezien en doordat luchtwassers minder goed werken dan voorheen gedacht. De niet toegestane geurhinder zou reden voor handhaving moeten zijn, maar dat terzijde. Wat ik aan de orde wil stellen, is hoe de vergunningverlener handelt bij het beoordelen van aanvragen voor wijziging van dergelijke vergunningen. In Fryslân voert de omgevingsdienst FUMO dit werk uit voor gemeenten en provincie.
Zorgwekkend patroon zichtbaar
Uit een aantal van dergelijke situaties blijkt dat de vergunningverlener een wijziging, waarbij de geurhinder minder groot wordt dan eerder feitelijk het geval was, als een verbetering beschouwt. En als de milieusituatie bij wijziging van de vergunning verbetert, staat vaak weinig in de weg aan het verlenen van de vergunning. Terwijl de geurhinder ten opzichte van wat eerder was toegestaan dan juist toeneemt! De vergunningverlener vergelijkt de nieuw aangevraagde situatie met een illegale feitelijke situatie in plaats van met hetgeen de bestaande vergunning toestaat! Uit praktijkgevallen van bijvoorbeeld Biogas Marrum en Bio Energy Holwerd en uit rechterlijke uitspraken wordt een zorgwekkend patroon zichtbaar.
Voorbeelden
Aan Bio Energy Holwerd was in 2009 en 2010 een vergunning
verleend, op grond waarvan geen geurhinder in de omgeving was toegestaan. Dat
bleek een illusie en het bedrijf ging al gauw failliet. Een aantal jaren later ging het bedrijf onder een nieuwe eigenaar verder, die een wijziging van de omgevingsvergunning
aanvroeg. Ondertussen was duidelijk dat de bedrijfsactiviteiten veel geur
meebrengen. Desondanks bleef het bevoegd gezag (lees: de FUMO) zelfs nog
tijdens de zitting bij de rechtbank in april 2023 verdedigen dat bepaalde wijzigingen
een verbetering van de geursituatie voor de omgeving betekenden. Terwijl het bedrijf op basis van de eerdere vergunningen helemaal geen bestaande rechten had om geurhinder te veroorzaken!
Het betoog over de zogenaamde verbeteringen was heel opmerkelijk zeker in het licht van de heldere les over bestaande rechten die de provincie (lees: de FUMO) in juni 2022 kreeg van de Raad van State in de zaak over Mestverwerking Fryslan. De provincie had haar eigen geurbeleid, dat voor nieuwe geurbronnen strengere normen heeft dan voor bestaande bronnen, aangepast: wanneer er op basis van een vergunningaanvraag in beginsel sprake is van een verhoging, maar in de praktijk, na realisatie van geurmaatregelen, de feitelijke, daadwerkelijke geurbelasting afneemt, is er geen sprake van een nieuwe bron, aldus de wijziging. Anders zou het toepassen van geurmaatregelen, die de geurbelasting omlaag brengen, mogelijk niet binnen de beleidsregels passen en dus niet vergund zou kunnen worden, terwijl het toepassen daarvan voor de omgeving een verbetering van de geursituatie zou betekenen. Volgens de aanpassing van de beleidsregels moet er dus worden vergeleken met de feitelijk bestaande situatie en niet met hetgeen volgens de vergunning is toegestaan.
Raad van State: ten onrechte illegale situatie als uitgangspunt genomen
De Raad van State, de hoogste bestuursrechter, besliste dat deze wijziging niet aanvaardbaar is, omdat deze ertoe leidt dat een op grond van de
eerdere vergunning niet toegestane en dus illegale situatie als uitgangspunt
wordt genomen. Dit terwijl de geurbelasting niet toegestaan had kunnen worden
als de eerdere vergunning wel was nageleefd en de feitelijke geuremissie dus in
overeenstemming was geweest met die eerdere vergunning. Overigens is de
uitspraak volledig in lijn met eerdere beslissingen van de Raad van State, het
is dus niet iets nieuws.
Die uitspraak ging om bedrijf Mestverwerking Fryslân in
Wâlterswâld. Het bedrijf mocht volgens de in 2013 verleende vergunning 100.000
ton mest per jaar verwerken met maximaal een bepaalde geuremissie, 91 miljoen
Europese odourunits (hierna: OuE) per uur. De luchtwasser bleek echter minder
goed te werken en de geuremissie was daardoor feitelijk 540 miljoen OuE per uur.
Het bedrijf vroeg een vergunning aan om meer mest te mogen verwerken, 250.000
ton, en door wijzigingen in de bedrijfsvoering zou de geuremissie dan maximaal 360
miljoen OuE per uur bedragen. Volgens GS (lees: de FUMO) was daarom sprake van
een feitelijke afname van de geuremissie.
Omwonenden de dupe
Vergunningverleners hebben zich een bepaalde denkwijze eigen
gemaakt en die blijkt diepgeworteld te zijn. Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt,
maar als niet geleerd wordt van de rechterlijke uitspraken, dan blijven mensen die
in de omgeving van dergelijke bedrijven wonen of werken de dupe worden. Dat wil
overigens niet zeggen dat een college van B&W of van GS nooit een bestaand bedrijf
kunnen toestaan om de geurhinder voor de omgeving te verhogen. Maar het zal
duidelijk zijn dat de afweging daarover anders verloopt als de vergunningverlener
ervan uitgaat dat de nieuwe situatie moet worden vergeleken met de feitelijke
geur die de eerder vergunde activiteiten meebrengen in plaats van met de geur
die eerder vergund was.
Het is natuurlijk ook pijnlijk om als ambtenaar binnen je eigen organisatie en jegens de besturen van provincie en gemeenten te moeten toegeven dat de wijze van beoordeling fout is geweest en tot op zekere hoogte daarom wel te verklaren (maar niet te billijken) dat vergunningverleners hier niet duidelijk over zijn en toch door gaan schipperen op de ingeslagen weg.
Juist voorstanders van mestvergisting zouden zich zorgen moeten maken
Bestuurders en volksvertegenwoordigers die belang hechten aan een betrouwbare en rechtvaardige overheid, zouden er verstandig aan te doen om
zich te vergewissen dat vergunningaanvragen nu wel op de juiste wijze
beoordeeld worden. Dat geldt zeker ook voor bestuurders en raads- of
statenleden die in principe wel voor mestvergisting of mestverwerking zijn.
Want burgers zullen alleen maar meer proberen om de vestiging of
uitbreiding van bedrijven die mogelijk geur veroorzaken tegen te houden, als
het zo blijft dat een tegenvallende praktijk vooral voor hun risico blijkt te
zijn in plaats van voor het betreffende bedrijf.
Ik realiseer me dat het lastig is voor bestuurders en raads-
of statenleden, want het antwoord van de FUMO zal desgevraagd zijn: Ja,
natuurlijk beoordelen we aanvragen op de juiste manier. Maar als een ambtenaar
me, nadat de vergunning uit 2021 is vernietigd, op het hart drukt dat de nieuwe nog te
verlenen revisievergunning voor Bio Energy Holwerd echt verbeteringen zal meebrengen,
dan blijkt die nog steeds verdwaald. Verbeteringen? Het bedrijf mag geen geurhinder
veroorzaken, dus elke geurbelasting voor de omgeving die met een nieuwe
vergunning wordt toegestaan, is een verslechtering. De wijze waarop vragen van GrienLinks
n.a.v. de uitspraak van de Raad van State over Mestverwerking Fryslân
beantwoord zijn, maken evenmin hoopvol dat binnen de FUMO zelf een koerswijziging
zal worden ingezet. De antwoorden zijn verhullend en een aantal zelfs onjuist. Mogelijk
is een externe blik of iets dergelijks daarom nodig om echt tot een verandering te komen in de wijze waarop vergunningverleners in Fryslân het geuraspect beoordelen.
Reacties
Een reactie posten